Doelgerichte interventieplanning (DIP)

Inhoud

DIP (Doelgerichte InterventiePlanning) is een participatieve methode om met verschillende betrokkenen een probleem te analyseren en mogelijke oplossingen te zoeken.

Werkwijze

Voor de begeleider:

Voor de DIP-methode werk je best met twee begeleiders: een moderator en een begeleider. De moderator is de gespreksleider. Zijn taak is: objectief luisteren, ideeën samenvatten, verduidelijkende vragen stellen en discussies begeleiden. De moderator is dus neutraal en daarom soms best een buitenstaander.
De begeleider kent de deelnemers en hun betrokkenheid en volgt het proces. Hij/zij zorgt ervoor dat het perspectief van de deelnemers verruimt wordt, dat hun keuzemogelijkheden vergroot worden en de discussie verrijkt wordt.

Stap 1 - voorbereiding

Zorg voor een ruimte waar een kringopstelling mogelijk is. Dit om de communicatie tussen deelnemers te bevorderen. Verdeel de taken tussen moderator en begeleider goed.
Baken het thema (probleem of onderwerp van analyse) duidelijk af. Ga op voorhand na bij verschillende betrokkenen of dat effectief het probleem is en waaraan ze willen werken.
De deelnemers zijn probleem-betrokken. Dat wil zeggen dat ze het probleem aan de lijve ondervinden. Er zijn ook ‘oplossingsbetrokkenen’ zoals organisaties, diensten, die het probleem mee kunnen helpen oplossen. Het is de bedoeling dat beide groepen samen rond de tafel zitten, een gemeenschappelijke visie op het probleem delen en gezamenlijke oplossingspistes ontwikkelen.
Zorg voor een evenwichtige vertegenwoordiging van probleem-betrokkenen en oplossingsbetrokkenen, maak de groep niet te groot, ideaal is 15 à 20 mensen.
Spreek deelnemers op voorhand aan, leg uit wat de bedoeling is van de bijeenkomst en waarom het belangrijk is dat ze deelnemen.

Stap 2 - probleemanalyse

In deze fase analyseer je het gekozen probleem én mogelijke oplossingen. Stel de analyse visueel voor: deelnemers schrijven hun inbreng op kaartjes. Deze kaartjes worden in een boomstructuur aan de muur gehangen.
Alle betrokken partijen nemen deel aan de analyse van de probleemsituatie.

Brainstorm
Start met een brainstorm. De deelnemers formuleren reële problemen die ze ervaren rond het thema en schrijven ze op een kaartje. Per kaartje noteert iedereen één probleem (maximum drie regels). De kaartjes kan je ook in duo’s laten opschrijven. Zorg dat je mensen ondersteunt die niet zo schrijfvaardig zijn.

Bespreking probleemkaartjes
Overloop de probleemkaartjes. Is voor iedereen duidelijk wat bedoeld wordt? De centrale vragen zijn:

  • Begrijpt iedereen wat hier staat?
  • Verstaan we er allemaal hetzelfde onder?
    Het is niet de bedoeling in discussie te treden over het wel of niet bestaan van het geformuleerde probleem. De beleving van het probleem staat centraal.

Problemenboom
Als alle kaartjes duidelijk zijn en voor iedereen zichtbaar aan de muur hangen, wordt de problemenboom geconstrueerd. De deelnemers kiezen een startprobleem: dit is een kernprobleem met oorzaken (wat aan de basis van het probleem ligt) en gevolgen (wat uit het probleem voortvloeit).
Het kernprobleem hang je in het midden van de muur. Vervolgens verbind je alle andere kaartjes met het kernprobleem. Als het kaartje een oorzaak van het kernprobleem beschrijft, hang je het onder het kernkaartje. Als het kaartje een gevolg is van het kernprobleem, dan hang je het erboven. De moderator tekent lijnen tussen de kaartjes, zodat de verbanden en de analyse tussen oorzaak en gevolgen zichtbaar worden.

Stap 3 - oplossingenboom

De volgende stap is de analyse van de doelstellingen. De problemenboom zet je in deze stap om in een oplossingenboom.
Alle deelnemers zetten de problemen op de kaartjes om in wenselijke resultaten. In een andere kleur schrijven ze wenselijke resultaten op andere kaartjes. Zo breng je samen de te bereiken oplossignen en de te bewandelen wegen in kaart. Daarbij is het belangrijk om zoveel mogelijk dezelfde woorden te gebruiken. De voorgestelde oplossing moet in de lijn van het gestelde probleem liggen.
De oplossingenkaartjes worden in een boomstructuur geschikt. Het hoofddoel krijgt een centrale plaats, de tussendoelen vormen de wortels van de oplossingenboom en de concretere resultaten de kruin.
Ga samen met de deelnemers na of je clusters van problemen en doelstellingen kan onderscheiden. Dat zijn een aantal probleem- en oplossingenkaartjes die samen horen. Zorg dat de clusters visueel te onderscheiden zijn en geef ze een naam per thema.

Prioriteiten kiezen
Kies uit de afgebakende clusters prioritaire problemen. Bepaal samen met de deelnemers de criteria: bijvoorbeeld wat kunnen we zelf, wat heeft het meeste effect, hoeveel enthousiasme is er om aan het probleem te werken, in welke mate zijn we vernieuwend bezig?
Ga met de groep na wat er nodig is en wat er aanwezig is om het probleem aan te pakken: geld, tijd, begeleiders, initiatiefnemers, … De deelnemers geven alle thema’s een score met behulp van de criteria.

Stap 4 - planning

In de planningsfase plan je de verschillende stappen. In de DIP-methode wordt gewerkt met een logisch planningskader. Dit kan je met een aparte groep doen, en dan voorleggen aan alle deelnemers.
Per gekozen prioritair probleem ga je in op doelstellingen, resultaten en activiteiten. De centrale vragen zijn:

  • Welke tussentijdse resultaten moeten we halen om onze hoofddoelstelling te realiseren en welke activiteiten moeten we uitvoeren om de tussentijdse resultaten te bereiken?

De deelnemers identificeren factoren die noodzakelijk zijn om het gewenste effect te bereiken, maar waarop ze geen vat hebben. Verder identificeert de groep de verifieerbare indicatoren en de toetsstenen.
Dit plan koppel je terug aan de deelnemers van de eerste groep. Rapporteer over de tussentijdse resultaten en de stappen die gezet worden.

Bronnen

In het kort

Doelstellingen

  • problemen analyseren (vanuit verschillende perspectieven)
  • oplossingen in kaart brengen
  • stappenplan tot oplossing uitwerken

Timing

  • voorbereiding: 2 uur
  • bijeenkomst: 3 uur
  • verslag en planning: 2 uur

Wie

  • probleembetrokkenen (doelgroep, kinderen en jongeren, buurtbewoners, …)
  • oplossingsbetrokkenen (organisaties, instellingen, …)

Materiaal

  • kaartjes
  • flappen
  • stiften
  • een lokaal met muur